Nederlandse muziek in 17e en begin 18e eeuw
Dat de schilderkunst in de Republiek in de 17e eeuw tot grote bloei kon komen, is algemeen bekend. Nederlandse schilders uit deze periode zijn tot op de dag van vandaag wereldberoemd. De weidse luchten, de zee, landschappen, stadsgezichten en portretten lijken een zelfbewuste samenleving te onderstrepen. Een soevereine burgersamenleving die in korte tijd een onverwachte speler op het wereldtoneel werd.
Het is raadselachtig waarom de componísten van de lage landen uit deze periode veel minder bekend zijn. Vaak wordt het Calvinisme als verklaring gegeven. De eredienst werd “gestript’ van muziek; er mocht aanvankelijk alleen gezongen worden en zo ontstond -anders dan in de Lutherse kerk -Bach!- geen nieuwe kerkmuziek.
Ook het ontbreken van een hofcultuur, waar een vorst zich laat omringen door musici (Lodewijk XIV) zou eraan debet zijn.
Soms lijkt het alsof er tussen onze grootste componist, Jan Pieterszoon Sweelinck (1561-1621) en bijvoorbeeld Alphons Diepenbrock (1862-1921) helemaal geen componisten van betekenis zitten. Maar dat is natuurlijk niet waar; in de laatste jaren komt er steeds meer aandacht voor Nederlandse componisten uit de 17e en 18e eeuw. En steeds meer blijkt hoe goed zij waren, en dat zij een groter podium verdienen.