De Italiaan Luciano Berio (1925 – 2003) wordt de belangrijkste naoorlogse componist van zijn land genoemd. Van zijn vader ontving hij compositieles en piano. Hij was van plan pianist te worden maar werd in 1944 opgeroepen voor militaire dienst. In de oorlog raakte hij zwaar verwond aan één van zijn handen. Zijn handicap deed hem besluiten componist te worden. Na de Tweede Wereldoorlog studeerde hij rechten aan de universiteit en compositie aan het conservatorium. Hij trad eveneens op als orkestlid, adviseur en dirigent bij operaproducties. Later werd hij professor aan de befaamde Julliard School of Music in New York. Hij behoort intussen bij de belangrijkste generatie componisten van de twintigste eeuw.
Berio’s ultramoderne klassieke muziek is vaak gebaseerd op de twaalftoonstechniek, waarbij geen enkele toon belangrijker is dan de ander. Er is dus geen sprake van een grondtoon. De werken doen daarom atonaal aan. Zijn muzikale ideeën probeert Berio vaak te combineren met de traditionele vocale Italiaanse muziek. Ondanks de Avant-gardistische muziektaal weet Berio een groot publiek te bereiken. Ook flirt hij zo nu en dan met de hedendaagse popmuziek.